Pagina's

zaterdag 12 november 2022

 

Ommetje

Elk jaar in de herfst gaan mijn vriend en ik naar een hotel in Overijssel of Drenthe, om lekker te wandelen in het bos. Daarvan kom ik echt tot rust. René is geen fanatieke wandelaar, maar gaat wel altijd met me mee. Een paar jaar geleden gingen we naar Ommen.

Bij de receptie van het hotel haalden we een routebeschrijving van een wandeling van 18 kilometer. We liepen langs een kanaal naar restaurant ‘De Nieuwe Brug’. De route ging vanaf daar verder als een lus van 8 kilometer, waarin we de Lemelerberg beklommen om daarna via het bos weer bij het restaurant terug te komen.

Het was prachtig, ik kon wel foto’s blijven maken van het zonlicht dat de herfstbladeren nog intenser kleurde. De routebeschrijving was niet altijd even duidelijk, waardoor we vaak de verkeerde weg namen, maar wat maakte het uit. We hadden de tijd en we hadden elkaar. En Google Maps!

Tegen half drie waren we weer terug bij ‘De Nieuwe Brug’. We trakteerden onszelf op warme chocolademelk en een grote punt appeltaart. Vanaf hier konden we de route vervolgen of de weg die we op de heenweg hadden genomen teruglopen. René was wel klaar met de speurtocht, hij koos voor de bekende weg. Ik maak graag af waar ik aan begin, dus ik haalde hem over om de wandelroute te nemen.

We vervolgden onze expeditie en René moest toegeven: het was de moeite waard. Nadat we een tijdje een bochtig riviertje hadden gevolgd, staken we een grote weg over en verdwenen door een hek, over een wildrooster het bos weer in. We gingen even zitten op een bankje aan de rand van een betoverend mooi ven. Het was er doodstil. Wat een natuurpracht. De temperatuur van het ven was duidelijk hoger dan die van de lucht. Vanaf het water steeg de damp langzaam op en vermengde zich met de bonte kleuren van de avondlucht.

Avondlucht???!!!

Het was nog minimaal een half uur lopen naar Ommen, als de routebeschrijving klopte. Ik keek op mijn mobiel. Het was vier uur geweest. Over een half uur werd het donker. Bij toeval zag ik dat de batterij door het maken van de foto’s en het raadplegen van Google Maps nog maar 6% aangaf. De telefoon van René lag in het hotel. Waarom nam hij dat ding toch nooit mee?

We lieten het ven achter ons. Onder de bomen was het al echt schemerig. En het werd koud. Het was niet bepaald rustgevend meer. We moesten hier weg. Ik ging steeds sneller lopen. René raakte achter. Met zijn tergend trage tempo was hij een blok aan mijn been. Tot ik hem niet meer hoorde. Ik draaide me om. Daar zat hij, een eindje verderop, aan de kant van de weg. Hij kon me niet meer bijhouden, hij had een pijnlijke blaar op zijn voet.

Mijn hart ging als een razende tekeer. Over een kwartier zouden we in het bos geen hand voor ogen meer zien. Snapte hij dat nou niet? Maar wat ik ook zei, hij bleef zitten waar hij zat.

‘Blijf dan maar hier, dan zie ik je later wel!’ Met grote passen liep ik bij hem vandaan.

‘Laat je me hier zomaar alleen achter?’

Wat wilde hij nou? Dat ik bij hem ging zitten wachten tot het ochtend werd? Met deze temperatuur? Met tegenzin liep ik naar hem toe.

‘Jij wilt toch niet meer?! Zeg jij dan wat we moeten doen?’

‘Zullen we teruglopen?’ Zijn zachte stem was een groot contrast met mijn geschreeuw. Hij had sterke argumenten. De weg die we hadden gelopen konden we misschien terugvinden, maar we hadden geen idee hoe ver we nog moesten als we de route zouden blijven volgen. De beschrijving op het A4’tje klopte niet, bovendien was het papier inmiddels verfrommeld en gescheurd. Het was te donker om het te lezen en we konden mijn mobiel niet als lamp gebruiken vanwege de batterij.

De tocht opgeven voelde voor mij als falen, maar hij had wel een punt. Zuchtend gaf ik hem een hand en hielp hem op de been. In een veel te langzaam tempo naar mijn idee vertrokken we zwijgend in de richting waar we vandaan waren gekomen.

Als het stil is hoor je van alles. Het ruisen van de bomen. Vogels. En auto’s! Hopelijk reden die over de weg die we eerder overgestoken waren. We liepen in de richting van het geluid, dat een spelletje met ons leek te spelen. Dan weer hoorden we het verkeer voor ons, dan weer achter ons. Onze hoop groeide toen we de autolichten door het struikgewas voorbij zagen flitsen. Maar de grote weg bleek onbereikbaar, er stond een hoog hek waar we niet overheen konden. Het pad waarop we liepen boog af, het bos weer in. Van het pad afgaan was geen optie. De batterij had nog 2%. Als we iemand zouden bellen, konden we niet meer uitleggen waar we waren.

Mijn moeder zei altijd ‘als de nood het hoogst is, is de redding nabij’. Onze redding was het ven, dat net zo mysterieus voor ons opdook, als eerder deze middag. En daar stond het bankje! Vanaf daar wisten we het weer. Blindelings vonden we de uitgang van het doolhof en voor we het wisten stonden we voor de grote weg. We liepen verder over het fietspad dat ernaast lag, hopelijk richting het hotel. Het was nu echt donker. Juichend vielen we elkaar in de armen toen de bus naar Ommen ons inhaalde. We liepen de goede kant op!

Uitgeput kwamen we aan in het hotel, waar we meteen aanschoven in het restaurant. Onder de tafel verlosten we onze pijnlijke voeten stiekem van de wandelschoenen. De maaltijd smaakte goddelijk. Onder het eten bespraken we de wandeling. We waren helden. We hadden elkaar uit het donkere bos gered. We konden er zelfs om lachen. We zijn zelfs nog steeds bij elkaar, maar we hebben ons lesje geleerd: in het najaar krijg je ons na 15.00 uur het bos niet meer in.


dinsdag 25 oktober 2022

Deelname schrijfwedstrijd LetterRijn 2022 - Black-out

 

Vergeef ons onze zonden

Tine ging zoals ze was. Impulsief, spontaan en vol overtuiging. Ze liep langs me heen en zei ‘Ik kan het niet meer, ik stap eruit. Dat jij het hier volhoudt in deze gevangenis, met zusters die niet van je af kunnen blijven, met die vreemde blik in de ogen.’ Wat moest ik zeggen? Ik rende achter haar aan, maar zij was veel sneller boven. Het was niet bij te houden. Achteraf gezien was dat natuurlijk precies de bedoeling. Terwijl ze richting de zoldertrap verdween, galmden haar zinnen nog na in mijn hoofd. Het waren haar laatste woorden. Nog geen minuut later viel ze te pletter op het plein voor het internaat.

Met mijn lepel maak ik figuurtjes door de groene brij in de kom. Ik krijg nog steeds geen hap door mijn keel. Het is niet te bevatten. Ze kwam, zag en overwon. Ze was voor niets of niemand bang. Alle regels van het internaat lapte ze aan haar laars.

Als ik opkijk zie ik zuster Cornelia op me afkomen. ‘Maria, ik wil je na het eten gelijk even spreken. Ik zit op mijn werkkamer.’ Ik zet mijn kom en glas op het dienblad en sta rustig op. Naar haar werkkamer nog wel. Wat wil ze van me? Zou ze zien dat het niet goed met me gaat na de dood van Tine? Zou ze haar medeleven willen tonen? Dat zou wel gepast zijn. Ik mis iemand waarmee ik erover kan praten. Niemand ziet hier hoe het echt met je gaat, zelfs niet hoe je worstelt met het gemis van je vriendin. Was Tine mijn vriendin? Ik weet het niet, Onder normale omstandigheden had ik haar misschien een vriendin durven noemen. Maar hier, op het internaat, is alles anders. De laatste weken weet ik al helemaal niet meer wat ze van me dacht. Zou ze daarom…? Ik wil er niet aan denken. ‘Binnen,’ is de reactie op mijn zachte klop op de deur.

 

Zuster Cornelia zit achter haar bureau. Zuster Petronella zit ernaast. Een gesprek met beide zusters had ik niet verwacht. Dan moet er bijzonder nieuws zijn. Mijn vader flitst door mijn hoofd. Of een van mijn broertjes. Ik lees de gezichten van de zusters, zoekend naar iets dat me vertelt wat ik kan verwachten, maar ik zie niets. Zuster Cornelia wijst naar de stoel voor het bureau en pas nadat ik zit steekt ze van wal.

‘Wat er is gebeurd met Tine … laten we het zo zeggen … is jouw schuld.’ Het voelt als een klap in mijn gezicht. Ik schuif naar het puntje van mijn stoel en neem elke beweging in de gezichten van de zusters in me op. De gezichtsuitdrukkingen zijn volledig neutraal. Hebben ze enig idee wat dit teweeg brengt? Zuster Petronella gaat verder.

‘We hebben je heel vaak gewaarschuwd. Tine ook, dat weet je. We moesten jullie wel uit elkaar trekken. Jullie waren het Kwaad. Al het goede dat wij de meisjes hier proberen bij te brengen werd door jullie vernietigd.’ Telkens als ik mijn mond open om iets te zeggen praat een van de zusters snel verder.

‘We hadden het te laat door, jullie zondig gedrag was al teveel doorgesijpeld in het dagelijks leven. En nu is dit gebeurd en dat betreuren wij. Het is goed je bewust te zijn wat jullie samenzweringen teweeg hebben gebracht.’

‘De Heer zelf heeft je flink gestraft. Laat dit een les voor je zijn om nooit meer met wie dan ook aan te pappen. Tine heeft ons meerdere malen gevraagd wat er met jou aan de hand kon zijn. Wat ben je voor een vriendin, die afhaakt op het moment dat iemand je zó hard nodig heeft. Ze is er kapot aan gegaan. We hebben haar gezegd dat wij dat ook niet snappen. Ze is naar de zolder gegaan en uit het raam gevallen. Een noodlottig ongeval. Je kunt het met haar niet meer rechtzetten, dus zul je heel veel moeten bidden om dit nog goed te maken met onze Lieve Heer. Weet dat we je voortaan goed in de gaten houden. Ik verwacht je voor een extra rozenkrans op mijn kamer, bij het houten kruisbeeld. Hier laten we het bij.’

Ik heb niets meer te zeggen. Ik had gehoopt op een klein beetje medeleven, maar zelfs dat is teveel gevraagd. Ik pak mijn rozenkrans uit mijn chambrette en loop rustig naar de kamer van die ik maar al te goed ken. Zuster Cornelia doet open en ik kniel neer bij het grote houten kruisbeeld en begin te bidden.

Sinds Tines dood slaap ik slecht. Vanavond lukt het natuurlijk helemaal niet. De gedachten in mijn hoofd zijn niet te stoppen. Ik twijfelde zelf al of ik zelf misschien schuld had aan de dood van Tine. Ik hoopte dat de zusters dat gevoel bij me weg zouden nemen. Maar zij waren ervan overtuigd.

Het was geen ongeluk, maar overduidelijk een bewuste keuze. Ze is dwars door het raam gesprongen. Het raam is altijd op slot. Ik hoor het glas nog breken en zag haar buiten liggen tussen al die glasscherven.

De dag dat ze op het internaat kwam, herinner ik me nog tot in het kleinste detail. Ze was voor de duivel niet bang. Stiekem was ik daar wel jaloers op. Hoe vaak zal ze in het kippenhok opgesloten zijn geweest? Of door zuster Petronella zijn verdoofd in de isoleercel? Uiteindelijk hebben ze haar klein gekregen. Waarom heb ik dat niet gemerkt? Dat kan ik maar niet bevatten.

Haar eerste dag op het internaat begon ze op de strijkkamer. Tine werd door zuster Cornelia binnen gebracht. Naast mij was een plek vrij, dus Tine nam die strijkplank in gebruik. Dat was een van de redenen dat ze met me begon te kletsen. Het liep natuurlijk niet goed af, want er werd niet gepraat op het internaat en al helemaal niet tijdens het werk. Ook daarna bleef Tine wanhopig pogingen doen om met mij in contact te komen. Achteraf denk ik dat het heeft meegeholpen dat ik niet opviel, omdat ik een heilig boontje was én dat ik de heilige twee-eenheid, zoals Tine de zusters noemde, heel goed kende.

Op een dag schoof ze onder het ontbijt een piepklein opgevouwen stukje papier naar me toe. Ik verstopte het direct onder mijn bord. Ze maakte snel een beweging met haar handen alsof ze het papiertje openvouwde en begon te lezen. Ik lachte zenuwachtig. Zo begon onze briefwisseling, op lege stukjes op de bladzijden die we uit onze misboeken scheurden. Tine had ergens twee pennen achterover weten te drukken. Alles wat we stiekem deden was spannend. En omdat de zusters het niet doorhadden, verlegde Tine steeds haar grenzen.

In het laatste briefje gaf ze aan dat ze me wilde spreken. Ze had iets belangrijks te vertellen. We spraken af op de zolderverdieping. Het was uitzonderlijk dat daar niemand was. Van de isoleercel hadden we weinig te vrezen. Als daar al iemand lag, was die aan enkels en polsen vastgebonden en meestal gedrogeerd door Petronella. De cel was geluidsdicht, zodat je het niet hoorde als daar iemand lag te gillen. Als er iemand in het kippenhok opgesloten zat, konden we er niet naar toe. Een van de zusters zou naar boven kunnen komen om naar het meisje in het met kippengaas afgetimmerde hok te komen kijken. En dat zou ons kunnen verraden. We mochten gewoon niet gesnapt worden. We moesten vrijuit kunnen praten, maar we konden niet te lang weg blijven. Dat zou teveel opvallen. Die dag was de situatie ideaal. Tine ging naar boven. Een paar minuten later volgde ik haar, benieuwd wat ze mij wilde vertellen. Het was een heftig verhaal. Ze had al een tijdje hevige buikpijn. Ze was zwanger geweest en de zusters hadden haar baby weggehaald. Dat ging er niet bepaald zachtzinnig aan toe. Ik vroeg haar hoe ze zwanger was geraakt. Ik zat al sinds mijn twaalfde in het internaat en nadat mijn moeder was overleden toen ik zes was, woonde ik alleen met mijn vader en broertjes. Niemand had me daar ooit iets over verteld. Eens per maand bloedde ik. De zusters vertelden me dat dit het kwaad was, dat eruit moest. Ik wist niet beter. Tine was zwanger van haar stiefvader. Nadat haar vader was overleden hertrouwde haar moeder met een weduwnaar. Ze kregen samen nog twee kinderen en de geboorte van het derde kind overleefde haar moeder niet. Haar stiefvader eiste dat zij als oudste en als meisje de rol van haar moeder overnam, in alles. Dus zorgde ze voor hem en de kinderen en sliep ze ook bij hem. Hij verkrachtte haar voortdurend. Tot ze zwanger werd. Toen hoefde hij haar niet meer en zorgde de gezinsvoogd ervoor dat ze in het internaat terecht kon. Ze was bang dat er iets in haar buik niet helemaal goed was, omdat ze hevige bloedingen had. Van haar hoorde ik dat het de menstruatie was. Dat dit te maken had met vruchtbaar zijn en baby’s kunnen krijgen. Ook vertelde ze mij dat daar een man voor nodig was. Dat was allemaal nieuw voor mij.

Ik voelde me onrustig en wilde naar beneden gaan. Tine hield me tegen. Ze wilde me nog zeggen hoe fijn ze het vond om met me te praten. Ik was de enige die zich om haar bekommerde. Ze trok me naar zich toe en hield me stevig vast. Ik voelde haar tranen in mijn hals glijden en zelf hield ik mijn ogen ook niet droog.

We schrokken ons kapot toen we vlakbij iemand hoorde hoesten. Daar stond zuster Cornelia in de deuropening. We waren zo in elkaar opgegaan, we hadden haar niet boven horen komen. En we konden nergens naartoe. Ze verbood ons om nog met elkaar om te gaan en zou daar hoogstpersoonlijk een stokje voor steken. Vanaf dat moment lagen we onder een vergrootglas. Ik viel terug in mijn oude gedrag. Dus hield ik me aan de regels, zocht geen problemen en negeerde Tine. Dat had mij de afgelopen jaren geholpen om wat vrijheid te verwerven en met de situatie om te kunnen gaan. Juist door dit gedrag had ik ongemerkt de vriendschap met Tine kunnen opbouwen. Ik had het haar niet meer uit kunnen leggen, omdat we geen contact meer mochten hebben. Ik hoopte maar dat ze het wel zou snappen, al had ik haar niet veel verteld over hoe het er hier aan toe ging. Haar situatie vroeg altijd zoveel aandacht, en onze momenten samen waren schaars geweest.

Volgens de zusters was Tine bij hen gekomen, omdat ze niet wist waarom ik me zo van haar afgekeerd had. Zonder blikken of blozen hebben ze haar gewoon gezegd dat ik haar heb laten vallen toen ze me zo hard nodig had. Terwijl zij ons zelf uit elkaar getrokken hadden. Ik kan me ook helemaal niet voorstellen dat Tine naar de zusters is gegaan. Ze heeft me zo vaak laten weten hoe erg zij ze haatte. Maar zeker weten doe ik het niet. De zusters konden me gemakkelijk overtuigen. In hoeverre heb ik een ideaalbeeld van haar in mijn hoofd gevormd? Was ze eigenlijk wel te vertrouwen?

Dan herinner ik me opeens iets heel anders. Ik moet een jaar of dertien geweest zijn en was net voor het eerst ongesteld geworden. Je mocht een keer per dag een nieuw maandverband halen bij zuster Cornelia. Het was een knetterhard ding van badstof, dat je in je onderbroek moest leggen. Er was een nummer in geborduurd. Ik lette daar eerst niet op, maar daarmee hielden de zusters je cyclus precies bij. Werd je niet op tijd ongesteld, dan werd je na twee weken onderzocht.

Als je hevig bloedde, kon je je melden bij zuster Cornelia en per gratie Gods kon je dan een extra maandverband krijgen. Ze vond het niet normaal dat je zoveel bloed verloor en bleef je dan ook tussentijds checken. Daarvoor moest je bij haar langskomen. Vaak moest je dan in het weekend in het internaat blijven en mocht je niet naar huis. Je meldde je bij haar op de kamer en ze deed dan poeslief. De eerste keer dat ik bij haar kwam gaf ze me snoepjes en aaide ze me over mijn gezicht. Dat ging in razend tempo steeds verder. Na de derde keer deed ze haar vingers bij mij naar binnen. En de keer daarna kleedde zij zich uit en moest ik haar aanraken op intieme plekken. Het voelde helemaal niet goed en zeker niet fijn. Het was zeer beschamend. Cornelia zei dat het erbij hoorde. Tijdens de handelingen had ze altijd een bepaalde blik in haar ogen. Alsof ze er niet bij was, bij wat ze deed, maar ‘ergens anders’ was. Wat ze bij mij deed, deed altijd veel pijn. Nog een paar keer later duwde ze voorwerpen bij mij naar binnen. Ik heb gegild van de pijn. Het oude gebouw was zo gehorig, dat je hoopte dat iemand je zou horen, maar de kamer van Cornelia lag onderin het gebouw, ver weg van de wandelgangen. Bovendien was er in het weekend bijna niemand. Ze deed het voorkomen alsof het een voorrecht was, je moest haar dankbaar zijn dat je zoveel extra liefde van haar kreeg. Dan hoorde je niet te schreeuwen. Als het hele ritueel klaar was moest je aan de andere kant van haar kamer plaatsnemen op een knielstoel voor een klein altaar met een groot houten kruis. Daar moest je hardop een rozenhoedje bidden. Cornelia lag ondertussen op bed en telde mee. Op die manier kon God er misschien voor zorgen dat je bloedingen minder heftig zouden zijn. Ik krijg nog steeds kippenvel als ik daaraan denk. Ik hoopte maar dat ik de enige zou zijn, bij wie dit gebeurde. Toen ik zeventien werd stopte het. Ik hoorde toen bij de oudere meisjes. Die vielen onder de hoede van zuster Petronella. Zij had soms losse handjes en kon je flink slaan. Dat deed pijn. Voor je gevoel was het vaak onterecht, maar uiteindelijk deed het veel minder pijn dan de daden van Cornelia. Daardoor voelde je je ook nog vies en slecht. En het bidden loste niets op.

Over drie maanden word ik eenentwintig. Jarenlang heb ik daar naar uitgekeken, naar de dag dat ik het internaat mag verlaten. Maar nu ik hier lig, in het donker, in bed, zonder enig vooruitzicht waar ik naartoe kan, overvalt me de eenzaamheid. Met mijn vader heb ik al lang geen contact meer. Als ik al naar huis mocht werd ik aan het werk gezet, maar we wisselden geen zinnig woord met elkaar. Waar mijn broers zijn gebleven weet ik niet. Zij weten niet eens wie ik ben. Ik heb geen enkel zicht op werk. Wat moet ik doen? Ik ben alleen op de wereld en de enige waar ik van hield, die ik terecht of onterecht vertrouwde, is uit wanhoop uit het raam gesprongen. Misschien zou ik dat ook moeten doen. Maar ik kan het niet.

Ik schiet rechtop in bed als ik overduidelijk de stem van Tine hoor in mijn hoofd.

‘Dat jij het hier volhoudt in deze gevangenis, met zusters die niet van je af kunnen blijven, met die vreemde blik in de ogen.’ Ik hoor de zin honderden keren door mijn hoofd echoën. Ik houd mijn handen tegen mijn oren, maar het gaat maar door. Tot het kwartje als een betonblok valt. Dát was wat Tine mij probeerde te zeggen, vlak voordat ze uit het raam sprong. Zusters die niet van je af kunnen blijven. Cornelia met haar vreemde handelingen en de losse handjes van Petronella. En die vreemde blik in de ogen van Cornelia…

Dit had ik zelf nog nooit eerder bedacht, maar nu weet ik zeker dat zuster Cornelia ook aan Tine heeft gezeten. En als dat zo is, aan wie dan nog meer? Wie is er veilig bij haar? Er is hier een heel internaat vol met jonge meisjes waaraan zij zich kan vergrijpen, zonder dat iemand er iets aan kan doen. Misschien … Het is alsof iemand razendsnel een plan in mijn hoofd typt dat zich langzaam ontvouwt. Ik moet blijven. Als oblaat begeleid je jonge pupillen en is het toegestaan met ze praten. Op die manier kan ik ze voorlichten en begeleiden. Ik kan ze waarschuwen en naar ze luisteren wanneer ze denken dat de zusters liegen of hun woorden in hun eigen voordeel verdraaien. Door wat ik zelf heb meegemaakt zal ik het sneller zien, dat de zusters de meisjes uit elkaar drijven en kan ik hopelijk voorkomen dat ze rare dingen met ze doen.

Het heeft na het hele gebeuren met Tine wel wat voeten in de aarde om het vertrouwen van de nonnen terug te winnen. Het is in mijn voordeel dat er maar weinig meisjes willen blijven en dat veel oblaten uiteindelijk toch kiezen voor een leven buiten het internaat. Als je oblaat bent geweest, kom je gemakkelijker aan een baan. Dat is ook een bijkomend voordeel voor mijn toekomst.

Na de kerk blijf ik steeds vaker wat langer om te biechten. Nu ik bijna eenentwintig ben is dat geen probleem. Veel meisjes doen dit in de laatste maanden die zij op het internaat doorbrengen. Daarnaast grijp ik alle gelegenheden aan om me van de goede kant te laten zien. Ik ben veel op mezelf en als ik denk dat de tijd er rijp voor is, ga ik in gesprek met Petronella, die de oudere meisjes, waar ik onder val, begeleidt. Ik vertel haar dat ik spijt heb van alles wat er is gebeurd. Ik vertel haar ook dat ik elke dag te biecht ga bij meneer pastoor. Petronella zegt me dat ze dat gehoord heeft en dat stemt haar tevreden. En dan vraag ik om akkoord om als oblaat in het internaat te blijven. Ik leg haar uit dat ik meisjes kan begeleiden, omdat ik als geen ander weet waar het toe leidt als je van het rechte pad afwijkt. Het lukt me om Petronella te overtuigen, maar zij moet het nog bespreken met zuster Cornelia. Het mag een wonder heten als ze het goedkeurt. Het duurt een paar weken voordat ik een reactie van haar krijg, maar uiteindelijk is die gelukkig positief.

Op mijn eenentwintigste word ik officieel als oblaat beëdigd. Gek genoeg voelt het goed. Ik heb voor het eerst in mijn leven iets bereikt. En ik ben me heel erg goed bewust van mijn taak en de verantwoordelijkheid die dit met zich meebrengt.

Ik word gekoppeld aan zuster Antoinette. Ik ken haar wel. Ze is een lieve jonge vrouw, die nog niet zo heel lang geleden is ingetreden, maar wel alle geloftes inmiddels heeft gedaan. Ze hield zich altijd erg op de achtergrond. Ze heeft al een tijdje de leiding over de oblaten. Dat begint in ieder geval voorspoedig. Ik zal haar wijsheid gebruiken, maar ze zal niet weten wat ik eigenlijk van plan ben. Door mijn ervaringen vertrouw ik niemand meer. Tine was wat dat betreft een uitzondering. Er waren altijd genoeg meisjes die je maar al te graag bij de nonnen verklikten. Vaak bewust, maar soms ook omdat ze gewoon te makkelijk hun mond voorbijpraatten. Je wist nooit echt waar je aan toe was.

Het valt me niet mee om me aan te passen aan het regime, waar ik het de laatste jaren zo moeilijk mee had. Ik loop vaak tegen de verantwoordelijkheden aan, waar ik totaal niet achter sta. Maar de gedachte aan het hogere doel en de stem van Tine in mijn hoofd slepen me erdoor heen. Heel af en toe, als ik heel zeker weet dat het kan, neem ik een groepje meisjes dat al wat langer op het internaat verblijft apart en leg ze uit wat er gebeurt als ze gaan menstrueren. Precies zoals Tine mij dat aan mij had verteld.

Ook speel ik ’s avonds vaak spelletjes in de recreatiezaal, met een groepje jonge meiden. Ik geniet van het plezier dat ze met elkaar hebben. In de eetzaal laat ik de meisjes gezellig met elkaar praten. Alles binnen de perken. Het moet niet opvallen.

Het kan natuurlijk niet uitblijven dat de zusters het toch in de gaten krijgen. Eerst krijg ik een waarschuwing via Antoinette. Niet veel later word ik op het matje geroepen bij Cornelia. Ze verwijt me dat ik over lijken ga. Ze wijst me erop dat de leeftijdsgroep met wie ik werk gemakkelijk te beïnvloeden is en of ik me daar wel bewust van ben. Nou en of ik dat weet, maar dat ga ik haar niet vertellen. Ik knik braaf ja en amen. Ik doe niets met haar woorden. Ze kan me niets meer maken. Ze kan me niet eens wegsturen, ze heeft me veel te hard nodig. Het geeft me een sterke positie. Ik ben niet meer bang. Tine is mijn grote inspiratiebron en mijn grote voorbeeld. Mijn hogere doel is mijn routekaart.

Als oblaat blijf je elk weekend in het internaat. Ik houd ervan om door de gangen te dwalen, om met de pupillen die ik tegenkom te praten of iets te ondernemen. Maar meestal kom je niemand tegen. Als ik de trap naar beneden afdaal en de gang insla hoor ik duidelijk gegil.

‘Het doet pijn. U moet stoppen!’

‘Nee meisje, dit is omdat je moet boeten voor je slechte daden. We moeten het Kwaad uit je trekken …’

In één seconde komt alles terug. Terwijl ik Cornelia’s kamer nader trekt er een vreemde waas door mijn hoofd. Ik grijp een stoel uit een van de kamertjes en beuk hiermee door het dunne hout van de deur van de kamer die ik zo goed ken. Daar ligt Cornelia op bed, met naast haar het fragiele meisje dat nog geen maand geleden op het internaat is gekomen. Ik geloof dat ze Anna heet. Ze is naakt.

Ik kom pas weer bij zinnen als Petronella binnenkomt. Ik zit tegen de muur met het iele meisje tegen me aan. Ik moet een deken van het bed van Cornelia af hebben getrokken en slordig om haar heen hebben geslagen. Terwijl we zachtjes heen en weer wiegen trilt ze en klappert ze met haar tanden. Ik zie dat er een stoel vastzit in het hout van de deur. Cornelia ligt met haar lichaam in een vreemde bocht en met een enorme hoofdwond op het bed. Doodstil. Haar ogen staren naar het plafond. In haar rechterhand houdt ze het houten kruis, waarvoor ik altijd moest bidden, in een poging om God me mijn zonden te laten vergeven. Ik voel mijn bloed ruisen in mijn hoofd. Dan voel ik de paniek. Cornelia is dood.

Petronella schuift de deken aan de kant. Het dunne lijf van Anna zit onder de bloedspetters. Het jonge meisje begint te huilen. Achter Petronella vang ik een glimp op van Antoinette. Petronella vraagt haar de politie te bellen. Over een kwartier. Dan zie ik hoe ze van achter haar rug haar hand met daarin een gevulde injectienaald tevoorschijn haalt. Voor ik besef wat ze van plan is, heeft ze die al dwars door mijn blouse heen in mijn bovenarm gedrukt.

Ik word wakker van mannenstemmen en zware voetstappen op de trap. Ik voel de harde bank. Om mijn vermoeden te bevestigen probeer ik mijn benen en armen te bewegen. Het lukt niet, ze zijn vastgezet met leren riemen. Ik hoor ze praten met een meisje. Anna? Ik kan niet denken. Mijn hoofd is te wattig, te vol. Dan gaat de deur van de isoleercel open en zie ik vaag twee politiemannen binnenkomen. Ze stellen me vragen, maar ik kan niet bedenken wat ik moet antwoorden. Er komen vreemde kreten uit mijn mond. Ik vang iets op over vingerafdrukken op een houten kruis, van mij en van Anna. Ze heeft verteld hoe ik als een bezetene op haar in heb geslagen met het houten kruis. Ik begrijp dat ik verdacht wordt voor de moord op Cornelia. Of ik weet wat dat betekent. Ik weet het niet. Het kan me ook niet schelen. Het enige dat ik besef is dat ik heb gefaald. Wie dacht ik dat ik was dat ik de meisjes op het internaat zou kunnen redden?

Ze brengen me rechtstreeks naar een gesticht. Ze vertellen me dat Petronella heeft verklaard dat ik bezeten ben en altijd al een beetje vreemd ben geweest, maar dat het, dankzij de goede zorgen van Cornelia en haar, goed met me ging op het internaat. Het leek hen niet verstandig om mij uit de vertrouwde omgeving weg te halen. Ze hebben de verpleging in het gesticht geadviseerd me met pillen rustig te houden. Ik voel me klein en slecht. Ik wil dood, maar dat zal me niet lukken. Ik word dag en nacht bewaakt.

Ik weet niet hoelang ik hier lig, als er in de ochtend een jonge verpleegster de zaal op komt met een kar vol medicijnen. Ik heb haar nog niet eerder gezien. Ik vraag om een glas water en een pijnstiller. De verpleegster zet de kar naast mijn bed. Terwijl zij het water inschenkt grijp ik een geprepareerde spuit van de kar en duw die zo hard als ik kan in mijn been. Ik druk de vloeistof gauw in mijn lichaam. Ik hoor de zuster in paniek iets over insuline schreeuwen en in korte tijd is de hele verpleging in rep en roer. Ze ontgrendelen mijn bed en rijden met me door het gebouw. Het duurt lang genoeg. Voordat ik op een behandelkamer lig, verlaat mijn geest rustig mijn lichaam.

Anna legt haar nachthemd klaar en trekt haar rok uit. Er valt een knoop af, die rolt onder haar bed. Ze ziet hem door een grote kier tussen de planken van de vloer verdwijnen. Ze kan er niet bij. Zuster Antoinette vraagt wat ze doet en kijkt onder het bed. De smalle vingertjes van Anne kunnen door de spleet en zo trekt ze de plank omhoog. Ze pakt de knoop. Er ligt ook een misboek, dat ze ook uit de holte onder de vloer haalt. Ze haalt de losse stukjes papier eruit. Op de eerste bladzijde van het misboek staat een korte brief. Zuster Antoinette neemt het boek over en leest de tekst hardop voor:

Lieve Maria,

Ik kan er niet meer tegen, ik zie geen andere uitweg meer dan eruit te stappen. Ik snap dat je me negeert, dat is slim. Jij moet verder, dus je moet het vertrouwen van de nonnen zien te herstellen. Ik vind het moeilijk en zwaar. Je was mijn enige steun. Ik wou dat ik zo sterk en verstandig kon zijn als jij. Jij redt het wel met je engelengeduld, dat weet ik zeker. En wie weet, red je op een dag ook de meisjes van dit internaat. Je bent een goed mens en ik ben blij dat ik je heb mogen leren kennen.

Liefs, Tine.